Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], En hij had broederen, Josafats zonen, Azarja, en Jehiel, en Zecharja, en Azarjahu, en Michael, en Sefatja; deze allen waren zonen van Josafat, den koning van [3]Israel. 3. Dat is, van de twee stammen van Israel, Juda en Benjamin, en der steden, die van het koninkrijk Israels onder Juda sorteerden, van welke zie boven, hfdst.13 vs.19, en hfdst.15 vs.9, en hfdst.19 vs.4; alzo worden Josafats heren genaamd vorsten Israels, onder, vs.4; zie ook boven, hfdst.15 vs.17, en onder, hfdst.23 vs.2.